Gerrit Komrij – Brieven uit Alvites: ontroerend mooi

Ik lees niet vaak een boek twee keer, maar het van de zomer postuum verschenen boekje van Gerrit Komrij is een feest der herkenning en verdient een herlezing.

SAM_3884

Vila Pouca da Beira

Gerrit Komrij heeft jarenlang op de achterkant van de NRC, volgens mij op donderdag, een column geschreven over het dorpje waar hij de laatste jaren woonde: Vila Pouca da Beira. Op een gegeven moment kon ik die stukjes niet meer lezen, hoe geestig ook. Steeds meer klonk er een soort dedain in door die ik thuis ‘de superieure blik van een kolonialist uit het noorden’ noemde. Alsof Portugese dorpsbewoners achterlijk zijn en de mensen uit het noorden lichtjaren beschaafder.

Zo’n tien jaar geleden, tijdens een van onze rondreizen door Portugal, hebben we Vila Pouca da Beira aangedaan. Daar heb ik dorpsbewoners gevraagd of ze wisten dat er in een Nederlandse krant wekelijks over hen geschreven werd. Nee, dat had nog niemand ze verteld…

Toen in een column een denigrerende opmerking over het Portugese eten werd gemaakt, was voor mij de maat vol. Ik heb Gerrit Komrij, via de NRC, een brief geschreven. Niet dat ik me kan voorstellen dat mijn brief enige indruk op een gerenommeerd schrijver heeft gemaakt, maar feit is wel dat vrij snel daarna vreemd genoeg geen stukjes meer over Vila Pouca da Beira verschenen…

DSC_6238

Alvites

Sinds vorige zomer ben ik weer hartstochtelijk Komrij-fan. In het flinterdunne Brieven uit Alvites beschrijft de import-Portugees zijn leven in de beginjaren van zijn bestaan in het zuiden van Europa. Niet in Vila Pouca da Beira, maar in Alvites, in Trás os Montes. Een gebied dat ‘achter de bergen’ heet, is in het Portugal van de jaren tachtig ook écht achter de bergen: ver weg van het mondaine leven aan de kust.

Het is een ontroerend mooi boek. De schrijver valt van de ene verbazing in de andere. Komrij is gefascineerd en verwonderd over de in zijn ogen vreemde gebruiken van de plek die hij als woonplaats heeft gekozen. Zonder dedain schrijft hij er over. Ik heb het boek van de zomer van mijn man voor mijn verjaardag gekregen en in een keer uitgelezen (tussen de feestelijkheden door).

DSC_8331
Taart van Vanda

Standenmaatschappij

Portugal is veranderd, maar veel is hetzelfde gebleven. Gelukkig. Alleen al in het tweede hoofdstuk “Een woud van lange stokken” kom ik zo veel herkenbare elementen tegen dat ik bij de tekst blijf mijmeren.

Gerrit Komrij schrijft dat hij in de tweede helft van de jaren tachtig van de vorige eeuw “als bewoner van het voorhuis geacht wordt geen woord met de dagloners te wisselen. De status-quo is hier meer status-quo dan waar ook in Europa”. Dit heeft hij scherp gezien. Portugal is een standenmaatschappij, waar langzaam verandering in komt. Graças a Deus (Goddank)! Maar heilig ontzag voor afkomst blijft bestaan. Met een goede familienaam kom je ver. In een gemeenschap waar bezit (land en huizen) vaak waardevaster zijn gebleken dan geld op de bank, is je erfenis je toekomst (de Portugese munteenheid, de escudo,  devalueerde vroeger ook nog eens geregeld). Als het enigszins kan, is het verstandig om een goede partij te trouwen. Zoals in mijn familie gebeurde. Het huwelijk van mijn grootouders was gearrangeerd. Niet dat liefde zich laat dwingen. Het helpt wel. Ik ken zat stellen van mijn leeftijd die door hun ouders flink op weg zijn geholpen als de gewenste huwelijkskandidaat in de smaak viel. De ouders van de bruid betalen de inboedel, de ouders van de bruidegom de woning. Of andersom. Tegen de tijd dat papa en mama oud en krakkemikkig worden, is inwoning verzekerd. Meestal gebeurt dit in ruil voor de rest van de erfenis, die dan bij leven wordt verdeeld. ‘Partilhas’ noemen ze dat. In “Brieven uit Alvites” kom je een senior tegen die niet wil verdelen. Tot hij zijn laatste adem uitblaast, krijgen zijn erfgenamen geen stuiver. Ook begrijpelijk. Ik heb een tachtigjarige gekend die bij leven het grootste deel van zijn bezit keurig heeft ‘verdeeld’. Hij heeft er ongetwijfeld spijt van gekregen. Zodra de buit binnen was, bleek schoondochterlief toch niet de meest ideale verzorgster van zijn stokoude lijf.

Maar inderdaad, de Portugese standenmaatschappij. Zelfs in een microkosmos van een dorpje is er een zekere hiërarchie. De boer met het meeste land zorgde voor emplooi van de rest van het dorp. Met heilig ontzag keken de mensen naar deze families op. Ik proef er soms een staartje van. Zelfs vijftig jaar na de gloriedagen van ‘het huis’ praten dorpelingen er met ontzag en trots over. Ik schaam me soms diep, want zonder er iets voor te doen, krijg ik onevenredig veel kippen, konijnen, versgebakken brood en cake toegeschoven. Waar heb ik het aan verdiend, vraag ik me altijd af. Oh, en dan heb ik het niet eens over de snijbonen. Alles knalt in de zomer tegelijk de grond uit, ook bij ons zelf. De snijbonen spannen de kroon: we telen ze in de moestuin en we krijgen ze van iedereen. Het levert me aan het eind van de zomer steevast een soort snijbonenmoeheid op.

Portugese plattelandsbewoners kijken op tegen mensen die in de stad wonen, vooral als dat de hoofdstad is. Er wordt vaak gezegd: ‘Lisboa é Portugal, o resto é paisagem’: Lissabon is Portugal, de rest is landschap. En zo voelen veel mensen, die niet in de Lissabon regio wonen, het ook: alle aandacht voor de hoofdstad (met voorsteden) en de rest van het land heeft het nakijken. Je bent dus heel wat als je in de hoofdstad woont en daar werk hebt.

Daarnaast hebben Portugezen, zeker de oudere garde, heilig ontzag voor mensen die gestudeerd hebben. Ik ken een moeder die haar zoon vanaf het moment dat de rechtenstudie voltooid was haar bloedeigen kind met zijn academische titel ‘senhor doutor’ ging aanspreken. Tja, als je zelf maar vier jaar lagere school hebt genoten, is een ‘licenciatura’ van een gerenommeerde universiteit natuurlijk heel wat.

Lichtschuw volk

Onbedaarlijk heb ik moeten grinniken om de opmerking van Komrij over de manier waarop – nog steeds – mensen in Portugal met elektriciteit omgaan: “Ondanks het eenzame vale peertje van 15 watt – dit is een lichtschuw volk- heerste er een sfeer van behaaglijkheid”.

Toen ergens eind jaren tachtig, begin jaren negentig de huizen, ook in dorpen, van elektriciteit werden voorzien, besloot mijn opa dat de Portugese elektriciteitsmaatschappij de elektriciteitsmast aan het huis mocht vastmaken. Maar…. hij weigerde de kabels door te trekken. Tegen zijn “ik heb mijn hele leven zonder gedaan” viel niets in te brengen. Hij stiefelde gewoon in het donker met een petroleumlamp door het huis en ik kan me hem nog levendig voor de geest halen: in de duisternis werd je op het erf verwelkomd door een oude man met een stormlamp, bungelend aan zijn hand. Pas in 1995, na zijn dood, zijn de elektriciteitskabels doorgetrokken en deed de moderne tijd zijn intrede. Até que enfim(eindelijk)!

DSC_1288
Wel een elektriciteitsmast, geen elektriciteit

Volgens Komrij zijn Portugezen dus een lichtschuw volk. Inderdaad. Mijn oude tante doet altijd stiekem – als we even niet opletten- de verlichting uit. En van sfeerverlichting snapt ze helemaal niets. Zonde van het geld, al die onnodige verlichting. Zelf zit ze het liefst in haar oude keukentje, waar een TL-buis alle vrolijkheid kapotslaat. Kortom, Komrij slaat de spijker op zijn kop. Net als met meer zaken in dit boekje. Maar oh, wat beschrijft hij treffend de gemeenschap waar hij zich pas in had gevestigd. Ontroerend mooi. Lezen dus!

DSC_2356
Na een flinke storm is er geen elektriciteit, gelukkig hebben we nog een gaslamp die het doet.

 

 

 

2 reacties Voeg uw reactie toe

  1. Pmolegraaf schreef:

    Mooie column!!Ik wil het boekje graag lezen.

    Verzonden vanaf Samsung Mobile

    Like

Plaats een reactie