Ineens is ze er. Een tenger lichtbruin lijfje op hoge poten. Jong nog. Doodsbang en uitgehongerd. Ogen die verraden dat het vertrouwen in de mens verloren is. Duidelijk een achtergelaten jachthond.
Ik snap niet wat jagers bezielt. Stadsmensen die hun hobby op het platteland komen beoefenen. Ze schieten op duiven, fazanten en hazen. En als je pech hebt op de eenden in je vijver. Stadmensen die op de vroege zondagmorgen gezonde plattelandslucht op willen snuiven. Met als plezierige bijkomstigheid het bij elkaar schieten van een maal. Gezellig, echte mannen onder elkaar.
Maar waar ik steeds meer een hekel aan krijg is hun nalatigheid. Terwijl ze in hun appartement in de stad het vlees van de fazantenbotjes kluiven, lopen er in de dorpen honden te zoeken naar hun baas. Gewoon achtergelaten. Niet op komen dagen op het appèl. Het lijkt wel de normaalste zaak van de wereld: je rijdt met vijftien jachthondjes heen en met veertien of minder weer naar huis. Had dat stomme beest maar moeten komen opdagen op het moment van vertrek. En zo verschijnen er dikwijls na een jachtpartij honden in Portugese dorpen. Net als dit mooie, schichtige teefje. Achtergelaten, angstig en alleen banjert ze over het erf op zoek naar een onderkomen.
Ze is voor iedereen bang, behalve voor hem, haar redder: mijn vader, die nooit een hond wilde, palmt ze in door uiterst bevallig voor hem te gaan zitten en haar angst voor mensen alleen tegenover hem te laten varen. Zijn trots gloeit en het bondgenootschap is gesloten: ze mag blijven. ‘Perdida’ dopen we haar, wat in het Portugees ‘verloren’ betekent.
Mooie Perdida en mijn vader worden een onafscheidelijk stel. Als haar redder hopeloos ziek wordt, wijkt ze niet van zijn zijde. Ze ondergaat het overlijden van haar bondgenoot stil, maar is bereid haar tanden in de schouwarts te zetten. Ze verandert die dag even in een getergde tijger, een feeks. Wie in de buurt komt, bedenkt zich wel driemaal voordat hij naar binnen gaat.
Langzaam leert ze vrede te hebben met de nieuwe situatie. Ze raakt gewend aan bekende stemmen en de regelmaat van de dag: het wandelingetje met mijn moeder, het eeuwige pootje geven bij het hek (wat mijn vader haar nog geleerd heeft) en het verplicht blaffen naar de postbode, die zelfs na drie jaar zijn leven niet zeker is. Ik vraag me wel eens af: zou het haar eerste baas, de stadse jager, zijn?
Één reactie Voeg uw reactie toe