“Waar is de dode?”, vraagt de begrafenisondernemer. “Eh, de dode leeft nog en informeert naar de prijs van zijn crematie”, antwoord ik een beetje beduusd. Typisch iets voor mijn vader, mij op pad sturen voor een vergelijkend warenonderzoek naar de prijzen van crematies.
Tot onze grote ergernis is hij niet van plan om in een van de familiegraven bijgezet te worden. Al weken voor zijn dood roept hij dat hij beslist geen mis en absoluut geen bloemen wil. En vooral: dat hij gecremeerd moet worden. Met de nadruk op ‘moet’. Wij dienen hem vol overtuiging van repliek: je krijgt én een mis én bloemen. Hij lacht erom en gaat er niet al te zeer tegenin, want hij weet dat hij hier moeilijk onderuit komt. Maar over het cremeren is hij stellig: geen ter aardebestelling, maar een crematie. Dat laatste is hoogst ongebruikelijk. Sterker nog, niemand in mijn Portugese omgeving is ooit gecremeerd en het enige crematorium waar ik van heb gehoord, ligt ergens in Lissabon. Daar is in juni 2010 de Portugese Nobelprijswinnaar van de literatuur, José Saramago, gecremeerd. Tot zover mijn kennis van crematoria.
Verder is het heel ongebruikelijk dat je überhaupt een paar begrafenisondernemers afgaat om te vragen naar de prijs van een uitvaart. Dat zijn ze niet gewend, merk ik iedere keer als ik een zaak in stap. En waarom eigenlijk niet? Ik ken zat verhalen van mensen die zich belazerd voelden door torenhoge kosten achteraf. Die verhalen kent mijn vader natuurlijk ook en hij wil ons die ellende besparen. Ik krijg er die een na laatste week van oktober echt schik in om de begrafenisondernemers in de stad langs te gaan en naar hun prijzen te vragen. Vooral hun verbaasde uitdrukkingen zal ik nooit vergeten, iedere keer als ik met een stalen gezicht vertel dat het de stervende is die graag de prijs van zijn uitvaart wil weten. Uiteindelijk krijg ik verschillende prijsopgaven. Ik heb zelfs naar urnen gekeken en die in de offerte laten opnemen.
Zo beroerd als hij is, kan mijn vader er om lachen als ik mijn verhaal over de ene na de andere verbaasde begrafenisondernemer vertel. We kiezen er een, en een week later, op de zonovergoten zondagmorgen van 30 oktober 2011 bel ik de beste man met de mededeling dat hij mag komen: mijn vader is – na een felle strijd tegen alvleesklierkanker – iets na negen uur voorgoed vertrokken.
Op de dag van de uitvaart is het ’s morgens noodweer: onweer en regen. Op weg naar de kerk rijden we hem nog een laatste keer de berg op, zodat mijn vader zijn innig geliefde familieboerderij gedag kan zeggen (of nou ja, symbolisch dan). Terwijl we langzaam omhoog klimmen, breekt de hemel open en zien we zonnestralen op de boerderij vallen. Ongelooflijk! Hoe nuchter we ook zijn, we vinden het hoogst opmerkelijk. “Zelfs daarboven regelt hij de zaken goed”, hoor ik iemand achter me in de auto mompelen.
En dan de mis: zelden zo’n korte, weinig inspirerende uitvaartsmis meegemaakt. Misschien is mijn beeld vertroebeld door begrafenissen in Nederland: veel sprekers, muziek en decorum. Hier een pater die naar zijn ontbijt verlangt. Ik vrees dat de hele mis nog geen tien minuten heeft geduurd. Geërgerd loop ik de kerk uit. En dan ineens moet ik er om grinniken: natuurlijk, mijn vader wilde helemaal geen mis! Wij moesten hoe dan ook een mis regelen en nu lost de pater, zonder dat hij er zelf weet van heeft, het hele probleem op! Slechts een korte stop in de kerk. Iedereen tevreden. Wel sneu voor al die mensen die van heinde en ver zijn gekomen. En wat heeft iedereen meegenomen: juist bloemen! Dus hij heeft én een mis én bloemen. Maar wel een mis van slechts tien minuten.
Met alleen de naaste familie vertrekken we naar Lissabon. Mijn vader ligt in een zee van kransen en bloemen in een uitvaartsauto die zo oud is dat ik halverwege de tocht naar de hoofdstad in de rats raak. Halen we Lissabon of niet? Als we eindelijk rond half twaalf bij de begraafplaats Alto São João arriveren, is er ondertussen definitief een zonnetje gaan schijnen. We moeten op onze beurt wachten. Voor ons is nog een crematie. Net een soort lopende band, dit crematoriumpje uit 1928. Ooit gebouwd om gelovige inwoners van de Portugese kolonie Goa, die in Lissabon waren neergestreken, tegemoet te komen. De begraafplaats Alto São João is een soort Père Lachaise (Parijs): allemaal smalle lanen met huisjes en enkele reusachtige praalgraven. Als de gelegenheid niet zo droevig zou zijn, zou je er nieuwsgieriger willen rondneuzen.
Tot onze schrik meldt de begrafenisondernemer ondertussen dat er een kink in de kabel is. Het overlijdenscertificaat van mijn vader is niet in orde. De receptionist van de begraafplaats wil de crematie, die om twaalf uur gepland staat, niet door laten gaan. Op het geboortecertificaat van mijn vader staat zijn voornaam geschreven als Manoel. Op zijn overlijdensakte staat Manuel. “Wat er ook gebeurt, ik ga NIET met het stoffelijk overschot van mijn vader weer terug naar het noorden”, sis ik richting begrafenisondernemer en receptionist. Ik kijk er voor de zekerheid onheilspellend bij. Het heeft effect (gelukkig!). Een ‘o’ in de naam of niet, om twaalf uur mag mijn vader op de baar voor de oven. Omdat we geen flauw benul hebben van wat ons te wachten staat (de begrafenisondernemer staat er maar verloren bij), besluiten we een laatste foto te maken, met de kist in ons midden. In Nederland heeft de begrafenisondernemer een draaiboek. Hier sta je met je familie bij een kist met een oven als achtergrond. Niemand die aangeeft wat nou de bedoeling is. Na een paar minuten om de kist, knik ik voorzichtig en meteen zien we de kist de oven in verdwijnen. “Dag pa, daar ga je”, denk ik nog. “Precies zoals je het wilde”.
We draaien ons om. Maar terug naar het noorden gaan we nog niet: “Mevrouw, de familie kan gaan lunchen. Om twee uur krijgt u de urn mee. Is deze urn goed?”. Triomfantelijk houdt de begrafenisondernemer een andere urn dan die ik heb uitgekozen omhoog.
“Eh, deze heb ik niet uitgekozen”.
“Niet?! Oh jee, we hebben alleen deze urn bij ons!”.
Het begint me te dagen: “Wat kost deze?”.
En jawel hoor, drie keer zo veel als de urn waar mijn oog in eerste instantie op was gevallen. Maar ja wat doe je? Je kunt moeilijk de as van je vader in je zak stoppen. Grommend ga ik akkoord.
Lunchen dan maar: in een eettentje om de hoek bestellen we kip piri piri. En dan terug naar de begraafplaats. Om iets over twee krijgen we een – nog warme (peperdure)- urn in onze handen gedrukt. En nu? Wat doen we met de bloemen? De meeste mensen laten deze bij de ingang van het crematorium achter. Dat vinden we zonde van het geld (je hebt Hollandse roots of niet). Bij een normale uitvaart liggen de bloemen weken op het graf. Iemand komt op een idee: er staat toch een groot kruis op het erf? Als we de bloemen daar nou eens bij leggen? Goed plan. Meenemen die bloemen!

Rond vier uur zijn we thuis. We zetten de urn in het midden van de kamer, halen de uitstekende ginja die mijn vader elk jaar maakte uit de kast, schenken de glazen vol en stoken de houtkachel op. Hij is weer thuis en het voelt vreemd, maar het is zo best gezellig met elkaar…